Dottremont Christian

Deze Bollebooswichtpagina is gekoppeld aan de Stapperloot-routLa Louvière
Wandel deze route met je smartphone.

CHRISTIAN DOTREMONT
° Tervuren, 12 december 1922.
† Buizingen, 20 augustus 1979.

 De Belgische kunstenaar Christian Dotremont was een multitalent: schilder, graficus, dichter, schrijver. Hij wordt op 12 december 1922 in Tervuren geboren. In de jaren dertig studeert hij aan verschillende scholen voor kunstonderwijs en schrijft hij gedichten en een roman. Hij lijdt echter aan tuberculose, wat sporen nalaat in zijn literair en picturaal werk. Christian groeit op in een gezin waar literatuur een centrale plaats inneemt. Zijn vader schrijft essays, moeder maakt van tijd tot tijd gedichten. Zoonlief wordt gevormd door het lezen van Charles Baudelaire, Arthur Rimbaud en Paul Éluard, die binnen zijn literaire bereik liggen.

Kennismaking met het surrealisme
Christian start zijn kunstenaarsleven aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Hij geeft in 1940 zijn dichtbundel Ancienne éternité uit en trekt daarmee de aandacht van René Magritte, de leidende figuur onder de Brusselse surrealisten. Via Raoul Ubac komt Christian in persoonlijk contact met Magritte, die al gekalligrafeerde woorden in zijn schilderijen heeft gebruikt. Ook is Dotremont geboeid door het surrealisme van de Franse dichter Paul Éluard. Opgenomen in de kring van Brusselse surrealisten, balanceert Christian voortdurend tussen twee polen: enthousiasme voor het surrealisme en tegelijk kritisch staan tegenover die beweging van een oudere generatie.   

Tijdens de Tweede Wereldoorlog woont Dotremont enige tijd in Frankrijk, waar hij mensen als Alberto Giacometti, Pablo Picasso en Jean Cocteau ontmoet. In de bezettingsjaren hebben Belgische surrealisten die niet naar het buitenland gevlucht zijn het moeilijk om actief te blijven, de politieke realiteit beïnvloed hun artistieke creaties.

Eenmaal terug in België publiceert Christian Dotremont in 1946 een boek over de Brusselse surrealistische schilder Félix Labisse. Zelf gaat hij verder met het vermengen van poëzie met politiek en behoudt hij zijn eigenheid tegenover het surrealisme. In het werk van Dotrement en andere surrealistische kunstenaars uit die dagen, maar eveneens bij films, revues en fotografie zijn er weinig sporen van deze onrustige periode en is er weinig bekend over het wel en wee van het Brusselse surrealisme.

Christian sticht in 1947 in zijn Brusselse woning in de Strostraat/Rue de Paille 10 nabij de Grote Zavel Le surréalisme révolutionaire, samen met Noël Amand en Édouard Jaguer, Een weinig gestructureerde beweging, waarvan ook Jean-Michel Atlan, Jacques Doucet en Joseph Noiret deel gaan uitmaken, terwijl Marcel Mariën steun verleent. In datzelfde jaar publiceert deze beweging in Parijs het manifest La Cause était entendre, wat zoveel betekent als ‘de zaak was beklonken’. Het is een reactie op La Cause est entendue, gepubliceerd door La Conférence du Surréalisme Révolutionaire, een bijeenkomst van Franse surrealisten, die een puur Frans getint standpunt inneemt. Dotremonts beweging publiceert één nummer van het Bulletin International du Surréalisme Révolutionaire. Na onenigheid met de Franse communistische partij houdt ‘Le surréalisme révolutionaire’ daar op te bestaan, terwijl de beweging in België opgaat in CoBrA en in Nederland eerst leidt tot de Nederlandse Experimentele Groep, die wat later eveneens in CoBrA opgaat.

Naast zijn werk voor zijn revolutionaire beweging publiceert Christian Dotremont nog talrijke eigen poëzie- en prozabundels, maar vooral zijn ontmoetingen met de Deen Asger Jorn in 1948 en kort nadien met de Nederlanders Karel Appel, Corneille (Cornelis Guillaume van Beverloo) en Constant (Nieuwenhuijs) worden beslissend voor de artistieke carrière van Dotremont.

De oprichting van CoBrA
Christian Dotremont schrijf het al genoemde pamflet La cause était entendue, waarmee CoBrA op 5 november 1948 in Parijs wordt opgericht. Hij bedenkt ook de naam, gevormd uit de eerste letters van de steden Copenhagen, Brussel en Amsterdam en wordt de eerste secretaris van deze beweging.  Naast Dotrement is Joseph Noiret bij de stichting de enige Belg. Maar enkele maanden later komt schilder Pierre Alechinsky erbij, die samen met Christian de drijvende kracht zal worden.
Samen met Constant wordt Christian de belangrijkste theoreticus van de beweging, waarbij hij in november 1949 in het vierde nummer van het door hem opgerichte tijdschrift Cobra zijn tweetalig essay De grote natuurlijke samenkomst / Le grand rendez-vous naturel publiceert. Ook Asger Jorn en de eveneens Deense schilder Carl Hennig Pedersen voegen zich bij CoBrA. Van de dichters zijn het de Belg Hugo Claus en de Nederlander Lucebert (Lubertus Swaanswijk) die een literaire inbreng hebben. In 1949 vraagt Willem Sandberg aan Aldo van Eijck om een CoBrA-tentoonstelling in het Amsterdamse Stedelijk Museum in te richten, waardoor ook deze architect opgenomen wordt in de beweging. Via zijn contacten met Pierre Alechinsky raakt ook de Belgische schilder Jan Cox bij CoBrA betrokken.

De CoBrA-beweging is eerder een geestesgesteldheid tegenover experimentele kunst en vrije ideeën, die gestalte krijgt in spontane werkstukken, dan een echte vereniging met specifieke regels. In 1959 zal Christian Dotremont in het Stedelijk Museum van Amsterdam nog de tentoonstelling ‘Tien jaar na CoBrA’ organiseren, waarvan de catalogus meteen het vijfde en laatste nummer van het tijdschrift vormt. Deze expositie is nadien nog in Brussel te zien geweest onder de titel ‘Cobra après Cobra’. De beweging zelf is dan reeds lang uiteen gevallen.

Peintre-mots en logoneiges
Samen met Asger Jorn maakt Dotremont zijn eerste woordschilderij, waarin teksten binnen een schilderij worden geïntegreerd op het doek. Nadien werkt hij nog samen met Pierre Alechinsky en Serge Vandercam aan ‘vierhandige’ werken, die hij peintures-mots (woordschilderijen) zal noemen.

In 1951 trekt Dotremont naar Denemarken om er de volks- en Vikingkunst te bestuderen. Hij begint daar ook aan zijn autobiografische roman La pierre et l’oreiller, die hij in 1955 bij Gallimard zal publiceren en die pas na zijn dood in 1987 in een Nederlandse vertaling als ‘De steen en het oorkussen’ bij Manteau is verschenen.

 Als Christian in het Kopenhaagse kunstenaarscafé Laurits Betjent de jonge Deense Bente Wittenburg ontmoet, wordt dat zijn grote, nimmer beantwoorde, liefde en zal zij voortaan in zijn gedichten verschijnen als Gloria Dotremont, terwijl ze in 1943 getrouwd was met Ai-Li Mian de Mouan – geen succesrijk huwelijk.

Tussen 1960 en 1963 wordt het Finland waar Christians reizen heen gaan om zich te herbronnen, met name in het plaatsje Ivalo in de streek die hier als Lapland bekend staat. Hij maakt er schetsen en wegtekens, noemt het zijn anti-kalligrafie. Sneeuw en ijs vertegenwoordigen voor hem het absolute, voor Christian bestaat er geen verschil tussen een onbeschreven blad papier en een maagdelijk sneeuwtapijt. Op dat laatste maakt hij zeer tijdelijk werk met tekens, waarvan foto’s bestaan, die later de naam logoneiges en logoglaces hebben gekregen. 

Logogrammen
Uit het spontane schilderen en schrijven waar CoBrA zoveel betekenis aan hecht, ontstaat het grafische gedicht van Dotremont. In 1962 begint hij, geïnspireerd door Oosterse kalligrafie, met zelf verzonnen tekens te experimenteren. Combinaties van deze tekens noemt hij logogrammen, waarin woord en schilderkunst één worden. Dit resulteert in zowel plastische als literaire kalligrafische tekeningen in Oost-Indische inkt, vaak in de marge aangevuld met in potlood geschreven teksten. Die helpen de toeschouwer om de vele kronkelende vormen van zo’n logogram enigszins  te duiden en zo in dit werk door te dringen. In 1968 stelt Christian op zijn eerste solotentoonstelling in Brussel zijn logogrammen voor. Naast zijn dichtbundels publiceert hij Logboek, een selectie uit zijn tussen 1972 en 1975 gerealiseerde logogrammen. En in 1972 neemt hij samen met Pierre Alechinsky deel aan de Biënnale van Venetië in het Belgisch paviljoen.

Sept écritures
In het metrostation Delta in de Brusselse gemeente Oudergem is sinds 1976 het monumentale werk Sept écritures te aanschouwen, dat Dotremont daar samen met Alechinsky heeft gerealiseerd. Alechinsky heeft daarvoor in zijn atelier zeven panelen genomen en die elk in drie vakken van verschillende formaten verdeeld. Twee voor het beeld, waarin Pierre verbanden legt tussen planten en dieren, het derde voor de poëtische teksten van Christian. Het thema is het wiel en de beschutting, waarbij Alechinsky zorgt voor de ritmische beweging met cirkels, terwijl Dotremont met zijn ritmische schrifttekens voor het harmonieuze geheel zorgt met de tekst “Het vogelwijfje maakt met gesloten ogen telkens opnieuw cirkels, richt zich op, slaakt een kreet, vliegt weg en dat zeven keer zoals het verhaal van een week.”

Maar het loopt niet goed af met Dotremont. Christians tuberculose is verergerd en hij verblijft al geruime tijd in het Tervuurse pension Pluie des Roses. Daar maken Luc de Heusch en Pierre Alechinsky in 1972 een filmportret van hem onder de titel Kon. Albertlaan 4, naar het adres van Christians povere verblijf, waar hij tussen de bejaarde andere bewoners zich moeizaam in leven houdt. Enkele van zijn vroegere CoBrA-vrienden komen hem af en toe bezoeken. Hier voltooit hij nog de poëziebundel Grand Hôtel des Valises, een terugblik op zijn leven vol reizen. Op 20 augustus 1979 overlijdt Christian Dotremont aan kanker in het sanatorium Rose de la Reine in Buizingen nabij Halle.

Klik voor andere routes op Routes
Voor andere Bollebooswicht-items klik je op Bollebooswicht