Deze Bollebooswichtpagina is gekoppeld aan de Stapperloot-route La Louvière
Wandel deze route met je smartphone.
JEAN DYPRÉAU
° Sint-Joost-ten-Node, 18 oktober 1917
† Ukkel, 30 mei 1986
De op 18 oktober 1917 in de Brusselse gemeente Sint-Joost-ten-Node als Jean Vanden Abeelen geboren Jean Dypréau was schrijver, kunstenaar en kunstcriticus. Onder zijn werkelijke naam gaat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog rechten studeren, behaalt weliswaar het diploma, maar oefent slechts kort het beroep van advocaat uit, want het zijn de kunst en het theater die hem echt boeien. Daarom volgt hij toneelles in Brussel bij Madeleine Renaud-Thévenet, maar hij zal nooit op de planken gaan staan.
Jean start zelf met dichten en doet dat onder het pseudoniem Jean Dypréau, onder welke naam hij later bekend zal worden, met name in kunstmiddens. Tussen 1950 en 1956 verschijnen er tien dunne plaquettes met zeer korte gedichten, die het midden houden tussen micro-fabel en aforisme. Daarna blijft het veertien jaar stil rond eigen creaties van Dypréau. Dan worden nog twee werken gepubliceerd, in 1970 ‘La Verberie’ en drie jaar na zijn dood op 30 mei 1986 in Ukkel ‘Le Mal des mots’, allebei volledig bestaand uit korte frasen, gekozen uit zijn eigen notities. Dypréau had namelijk de gewoonte om in schriftjes en agenda’s allerlei gedachten, aforismen en woordspelingen te noteren. In 2008 verschijnt bij Taillis Pré een uitgave van Jeans complete poëtische werk, aangevuld met niet eerder uitgegeven gedichten en aforismen onder de titel ‘La Lueur des Mots’.
Hoewel je Jean Dypréau eigenlijk geen plastische kunstenaar kan noemen, realiseert hij samen met vrienden soms schilderijen en collages. Met schilders Serge Vandercam en Englebert Van Anderlecht maakt hij zogeheten ‘Peintures partagées’ (gedeelde schilderijen), met als bedoeling te ontdekken waar schrijven en schilderen samenkomen en zich vermengen. Dypréau levert de korte frasen ‘Teken je leven’, ‘Ik denk tegen de tijd’, ‘Woorden om te bijten’, ‘Oproep tot wanorde’, ‘Verboden te naderen’, ‘Aan de onbekend deserteur’, ‘De nacht maakt de liefde’, ‘Verenig gebaar en woord’, die dan het schilderij binnentreden. Van 24 oktober tot 7 november 1959 worden deze ‘Peintures partagées’ geëxposeerd in galerij Aujourd’hui van het PSK. Op een niet te achterhalen datum maakt Dypréau ook met Jo Delahaut een ‘collage partagé’, die bewaard wordt bij de Verbeke Fondatie in Kemzeke.
Binnen de literaire wereld werkt Jean Dupréau samen met tijdschriften als Phantomas, waar hij zich sterkt bij betrokken voelt, en met Daily Bûl. Hij wordt bovendien lid van het College van Pataphysique. Vanaf 1952 verkeert hij in artistieke middens en begint hij onder zijn pseudoniem kunstkritieken te schrijven. Hij zoekt gelegenheden op waar zich de avant-garde afspeelt en nieuwe tendensen opduiken. Daar ontmoet hij talrijke kunstenaars, zowel schilders als beeldhouwers, juist zij die de grenzen van hun discipline verkennen.
In 1957 sticht hij met Serge Vandecam, Jean Verbruggen en Théodore Koenig het tijdschrift PLUS, dat mensen als Christian Dotremont, Kateb Yacine, Octavio Paz, Armand Gatti, Georges Henein en Juan-Eduardo Cirlot tot zijn medewerkers mag rekenen. PLUS zal slechts drie nummers tellen, verschenen in de wintermaanden van 1957-’58 en 1959-’60.
Dupréau houdt vaak inleidingen bij tentoonstellingen in Brusselse galerieën als Ad Libitum, Le Zodiaque en het Paleis voor Schone Kunsten met zijn Galerie Aujourd’hui , maar ook voor andere binnen- en buitenlandse galerieën en kunstencentra. Van het merendeel van de kunstenaars waarover Dypréau schrijft, is later werk opgenomen in de verzamelingen van Bozar.
Vanaf de jaren 1960 is Jean Dypréau een invloedrijke en vernieuwende kunstcriticus. Zijn interesse ligt in de informele en abstracte kunst. Vanaf 1964 spreekt hij als een der eersten zijn ondubbelzinnige waardering uit over pop art. Hij wordt zelfs de Paus van de Pop genoemd. En hij neemt het op voor het nieuwe realisme. Jean schrijft als vast medewerker of correspondent voor kunsttijdschriften Quadrum uit Brussel, het Italiaanse D’Ars Agency, de Nuova Rivista Europea uit Trento en het Parijse xxe Siècle.
Stilaan verovert hij een steeds grotere plaats binnen de kunstinstellingen. Zo wordt hij voorzitter van de Vereniging voor Exposities in het Brusselse PSK en maakt hij deel uit van de directie van de Vrije Academie van België. Hij wordt bestuurder van het Kunstfilmcentrum, bestuurslid van Jeune Peinture in Brussel en lid van diverse jury’s.
Daarnaast helpt hij mee aan de organisatie van nationale en internationale tentoonstellingen, onder meer ‘Figuratie/Défiguratie’ (Gent, 1954), ‘Pop Art’ en ‘Nieuw Realisme’ (beide in Brussel, 1965), ‘Zes surrealistische schilders’ (Dali, Delvaux, Ernst, Magritte; Miro, Tanguy (Brussel, 1967), ‘Pittura e Musica’ (1974), ‘Les Machines célibataire’ (Brussel, 1975, samen met Harald Szeemann), ‘Informele Kunst’ (Antwerpen, 1983). Ook is Jean Dypréau regelmatig co-auteur van kunstboeken: Peinture belge d’aujourd’hui (1958), Kunst unserer Zeit (1966, samen met Will Grohmann), Informele Kunst in België en Nederland 1955-1960 (1983-’84). Daarnaast schrijft hij zelf talrijke monografieën en voorwoorden in tentoonstellingscatalogi, waarbij het gaat over zo uiteenlopend kunstenaars als Magritte, Hartung, Wifredo Lam, César, Marcel Broodthaers of Bram Bogart. In 2013 is dat werk gebundeld in ‘Le point de la vision: Écrits sur l’art’, uitgegeven bij Marot in Brussel. En tussen september 2014 en maart 2015 is in Brussel in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België een tentoonstelling gehouden over zijn activiteit als criticus en zijn relaties met kunstenaars onder de titel ‘Jean Dypréau, kunstcriticus en auteur’.
Klik voor andere routes op Routes
Voor andere Bollebooswicht-items klik je op Bollebooswicht