Deze Bollebooswichtpagina is gekoppeld aan de Stapperloot-route Doornik
Wandel deze route met je smartphone.

SGRAFFITI

De naam van deze decoratietechniek stamt van het Italiaanse graffiare, dat krassen betekent. De techniek is al heel oud en bestaat uit het wegkrabben van kalklagen om een anders getinte ondergrond aan het licht te brengen. Er zijn twee werkwijzen. Steeds wordt gestart met een laag donkere cementbepleistering op een muur aan te brengen.

Bij de eerste methode wordt op de donkere bepleistering een witte of lichtgele stuclaag gesmeerd. Nog voordat die is opgedroogd, wordt daarin gewerkt. Met een stuk ijzer wordt er  tot op de onderste laag in gekrast, waardoor een donkere lijntekening of arcering sterk gaat afsteken tegen de witte bovenlaag. De vlakken binnen die lijnen worden dan terwijl de stuclaag nog nat is ingekleurd met de fresco-techniek (‘fresco’ – vers, meteen in de natte kalk schilderen), of na het drogen voorzien van een secco-beschildering (‘secco’ – droog) met als nadeel dat de kleur niet in de kalk trekt en daardoor gemakkelijker vergaat. Hoe er ook gekleurd wordt, het trekken van de lijnen in de stuclaag moet steeds snel gebeuren. Daarom wordt bij grotere oppervlakten de stuclaag in gedeelten aangebracht, zoveel als nog diezelfde dag bewerkt kan worden. Dat werken per dag heet het ‘giornata’-principe.

De tweede mogelijkheid om een sgraffito te maken, is bovenop de zwarte cementlaag diverse lagen gekleurde pleister op elkaar aan te brengen, maximaal drie tot vier lagen. Nu kan door dieper of minder diep krassen meteen een kleur worden gegeven aan de tekening. Bij deze werkwijze worden ook de vlakken afgeschraapt tot de gewenste kleur is bereikt. Omdat je voor de onderste donkere laag nogal diep moet kerven, is deze techniek eerder geschikt voor grootschalige sgraffiti, waarbij het niet stoort als de lijnen ‘vetter’ zijn. Want om een dieper liggende lijn goed te kunnen zien, moet die nu breder worden gegraveerd. Tegenover het voordeel dat er niet achteraf hoeft te worden gekleurd, staat het nadeel van heel snel werken, omdat alle lagen nog nat moeten zijn bij de creatie.

De sgraffito-techniek wordt al toegepast in het oude Griekenland en door de Etrusken en is dus geen typisch art nouveau-verschijnsel. Weghalen van een donkere bovenlaag om een onderliggende rode kleur via een lijntekening tevoorschijn te toveren, werd bijvoorbeeld gebruikt om aardewerk te versieren. De lagen bestonden dan natuurlijk uit klei.

Op het einde van de middeleeuwen duiken er in de Italiaanse gebieden die grofweg tussen Rome en Milaan liggen bepleisterde gevels op, waarin geometrische motieven worden gegraveerd. Zwart-wit tekeningen als goedkope manier om een natuurstenen gevelbekleding te suggereren op een gevel uit baksteen, compleet met valse voegen en patronen die op tegels lijken rond vensters en deuren, om zo gevels uit de oudheid te imiteren.

Opmerkelijk daarbij is, dat wanneer zo’n imitatiegevel na jaren wordt gerestaureerd met een nieuwe pleisterlaag, die valse voegen telkens zo worden aangebracht, dat ze beantwoorden aan de afmetingen van het type natuursteen dat op dat moment in de mode is. Zo’n nieuwe stuclaag geeft een huis daardoor direct een ander, moderner, uitzicht.

In Toscane wordt van de 15de tot de 17de eeuw een mengsel van kalk en zand donkerder gekleurd, door er verbrand stro aan toe te voegen. Het resultaat is een zilvergrijze tint van de onderste bepleistering. Daarop wordt nadien witte travertijnkalk gesmeerd. Wanneer met een graveerijzer tot op de onderlaag wordt gekerfd, zie je een zilveren lijn opdoemen en door de witte bovenlaag breder af te schrapen, krijg je zilvergrijze vlakken, die met verdunde waterverf nog eens worden beschilderd.

Vanuit Italië verspreidt het sgraffito zich naar Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland. Daar zie je dit soort muurdecoratie opduiken rond vensters en grote deuren als sierkaders.

Een hernieuwde interesse voor sgraffiti ontstaat in de tweede helft van de 19de eeuw en duurt tot begin 20ste eeuw. Vooral de Duitse architect Gottfried Semper (1803-1879) heeft daarin een flink aandeel gehad, doordat hij veel over deze techniek heeft gepubliceerd en er zelf les in gaf in de Duitstalige landen. Hij beschouwt het sgraffito niet zozeer als een decoratie van de wand, maar als een vervanging daarvan. Zodra muren geen dragende functie meer hebben, omdat die wordt overgenomen door zuilen of balken, kunnen ze gemist worden. Vroeger hingen er tussen de palen van eenvoudige woningen immers ook leren of gevlochten matten en in gotische kerken zijn het de reusachtige glasramen, die in de plaats van echte muren komen. Daarom gaat Semper niet langer met valse voegen natuursteen imiteren, maar werkt hij met krullende patronen, die een heel muurvlak vullen alsof er een tapijt hangt, of worden er complete scènes van stoeten met adellijke personages uitgebeeld.

In Engeland is het Heywood Summer (1853-1940) die veel kerken aan de binnenkant van enorme sgraffiti-decors voorziet, waaraan hij met een heel team van vaklui werkt. Zijn werk wordt vooral door de Arts & Crafts-beweging gepromoot, want het is een sterk ambachtelijke werkwijze. Later wordt Summers werk ook in België bekend via het tijdschrift The Studio, een vakblad voor architecten en kunstenaars.

De eerste sgraffiti in België komen er rond 1880, nogal laat in vergelijking met andere Europese landen. Vooral publicaties over sgraffiti op Florentijnse en Romeinse renaissancepaleizen, die in deze jaren worden gerestaureerd, laten onze architecten met de aloude techniek kennismaken. Wanneer architect Octave Van Rysselberghe in 1882 in de Faiderstraat 10 in Sint-Gillis (Brussel) een huis voor de familie Goblet d’Alviella ontwerpt, past beeldhouwer Julien Dillens daar een sgraffiti-decoratie op toe. Een Griekse vrouwenfiguur zit op de hoogste verdieping opvallend tussen de rij zuilen, die een reeks ramen flankeert. Dat wordt beschouwd als de eerste sgraffito van België en het is geen art nouveau-woning, want die bouwstijl zal nog ruim een decennium op zich laten wachten.

Wanneer in 1893 architect Paul Hankar aan de Defacqzstraat 7 in datzelfde Sint-Gillis zijn eigen woning gaat bouwen en daarmee naast Victor Horta grondlegger van de Belgische art nouveau wordt, werkt hij meteen nauw samen met zijn vriend Adolphe Crespin, decorateur, illustrator, affichetekenaar en kostuumontwerper tegelijk. Crespin experimenteert al langer met grafische technieken en krijgt hier de kans om eens voluit en monumentaal te gaan, zonder veel beperkingen.

De Hankar-woning is gebouwd volgens het idee van een stenen geraamte, dat met steen, glas en houtwerk wordt opgevuld. Daarom brengt Crespin zijn sgraffito aan als opvulling van dat skelet: tussen de vensters van het trappenhuis, in de bogen onder de daklijst, op panelen tussen het frame van de grote erker. Hij grijpt niet terug naar de oude Italiaanse thema’s, maar pakt uit met gestileerde bloemen, vogels die symbool staan voor ochtend, middag, avond en nacht, humoristisch afgebeelde katten die elkaar in het oog houden en kiest ook meteen voor de combinatie van lijnen en vlakken, dus niet voor geometrische figuren of arcering.

Deze geveldecoratie valt meteen in de smaak bij de burgers die huizen laten bouwen en verspreidt zich razendsnel in Brussel en directe omgeving. Al in 1895 publiceert Louis Cavens een brochure over deze voor België nieuwe techniek, waarvan de voortbrengselen makkelijk waren te onderhouden, redelijk van prijs en verbazend sterk. Juist in die dagen is er in Brussel een Association pour l’art appliqué à la rue (Vereniging voor op straat toegepaste kunst) en worden er wedstrijden georganiseerd rond het bouwen van de fraaiste gevels. Haskar en Crespin nemen in 1896 deel aan zo’n wedstrijd van de Brusselse gemeente Elsene. Ze worden bekroond voor hun volledig in sgraffito uitgevoerde gevel van bakkerij Timmermans aan de Waversesteenweg – helaas al gesloopt. Maar zulke volledig gedecoreerde gevels blijven toch de uitzondering, doorgaans gaat het om sgraffiti-panelen tussen vensters, boven deuren of onder de daklijst.

Een tweede belangrijke figuur voor de Belgische sgraffito-kunst is Privat Livemont, die mensen en symboliek introduceert. Van zijn verfijnde stijl, enigszins in de trant van de affiches van Mucha, zijn niet zoveel voorbeelden bewaard gebleven, maar ze behoren tot het beste wat er op sgraffiti-gebied is gerealiseerd.

Een man die het heel groot ziet is Paul Cauchie, die in zijn atelier decoraties maakt voor talloze gebouwen in heel België. Hij is zoon van een tekenaar en fabrikant van bedrukte stoffen en studeert aan de Antwerpse academie, om daarna zijn opleiding voort te zetten aan de academie van Brussel, waar o.a. Adolphe Crespin les geeft. In 1896, nog niet eens afgestudeerd, begint Cauchie zijn eigen bedrijf. Hij specialiseert zich in sgraffiti en wordt sterk beïnvloed door het meer abstracte werk van de Wiener Sezession (Oostenrijkse tak van de art nouveau) en door de Engelse ontwerper Rennie Mackintosh. In 1905 ontwerpt hij zijn eigen woning aan de Etterbeekse Frankenstraat 5, nabij het Jubelpark. Daar is de hele voorgevel één reusachtig sgraffito. Ook binnenshuis zet het decor zich voort, waarbij een vrouw het leidende thema vormt. Maar voor zijn klanten maakt Cauchie vooral kleinere panelen, meestal niet groter dan een halve vierkante meter.

Samen met de art nouveau als bouwstijl, verdwijnt ook het sgraffito vlak voor de Eerste Wereldoorlog uit het straatbeeld bij nieuwe gebouwen, waar de strakkere art deco-stijl zich niet langer zal bedienen van dit soort geveldecoratie. Vandaag worden gevels wel opnieuw kleurrijk bepleisterd, maar zijn het de egale kleurvlakken zelf, die het effect geven.

Eigenlijk is bepleistering slechts bedoeld als bescherming van de onderliggende architectuur. Daarom worden pleisterlagen doorgaans opgeofferd als ze sleet vertonen en vervangen door nieuwe. Vandaag probeert men die lagen – feitelijk tegen de bedoeling in – te restaureren, wanneer ze muurschilderingen of sgraffito bevatten. Een oud gebouw is echter enkel een tijdsbeeld, als je er de tijd van kan aflezen, zoals een antieke kast ook niet zomaar met een modern slot gecombineerd kan worden. Een sgraffito is nu net bedoeld om het cachet van een gevel te verhogen, wat niet langer lukt als het sterk beschadigd is. De oorspronkelijke bedoeling was dus, om ze regelmatig te vervangen. Ze waren tenslotte niet zo kostbaar. Datzelfde geldt ook voor het verven van hout- en ijzerwerk.

Probleem daarbij is, dat bij een verder oudere bak- of natuurstenen gevel er al snel een onevenwicht ontstaat tussen de ‘als nieuw’ gemaakte delen en het oude patina van de stenen. Onderhoud en vakkundige restauratie zijn nogal prijzig en dus worden veel sgraffiti vandaag behoorlijk verwaarloosd, om uiteindelijk weggehaald te worden omdat ze een gevel eerder lelijker dan mooier maken. Of men begint zelf te herstellen, waarbij de oorspronkelijke tekening wordt herschilderd in kleuren die geen verband houden met het oorspronkelijke werk. Gelukkig zijn er de laatste decennia – met name in Brussel – cursussen ontstaan voor onderhoud en restauratie van deze gevelkunst. Daardoor zie je hier en daar al eens sgraffiti die opnieuw op hun oorspronkelijke wijze schitteren en zo bijdragen tot de pracht van een gevel. Een goed voorbeeld hiervan in Elsene is het huis van de schilder Albert Ciamberlani (Defacqzstraat 48), waarvan de door Ciamberlani zelf ontworpen sgraffiti door Adolphe Crespin zijn uitgevoerd. In 2006 is deze gevel volledig gerestaureerd naar de bewaarde oorspronkelijke plannen, waarbij de vrijwel vergane schildering opnieuw is aangebracht. Het huis zelf is ontworpen door Paul Hankar.

Klik voor andere routes op Routes
Voor andere Bollebooswicht-items klik je op Bollebooswicht